Als de arbeidsovereenkomst per 1 maart wordt beëindigd, wat is dan de laatste werkdag? 1 maart of 28 februari? En wat is de laatste dag van de drie maanden die een werknemer heeft om een transitievergoeding te vorderen? 31 mei of 28 mei? Mr. Jan Dop legt uit in zijn kritische noot bij een recente uitspraak van de Hoge Raad voor het tijdschrift Jurisprudentie Arbeidsrecht.
Art. 7:686a BW koppelt vervaltermijnen aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Daarom is het van groot belang om te weten op welke dag de arbeidsovereenkomst exact eindigt en wanneer dus de vervaltermijn aanvangt. In het navolgende zal ik ingaan op de vaststelling van de einddatum van het dienstverband en de uitzonderingen daarop, om vervolgens enkele kanttekeningen te plaatsen bij de berekening van de vervaltermijn door de Hoge Raad.
De arbeidsovereenkomst eindigt als hoofdregel conform art. 7:672 lid 1 BW tegen het einde van de maand. Het verdient sterke aanbeveling om daadwerkelijk tegen, per of met ingang van die laatste dag van de maand op te zeggen en te bevestigen dat de laatste dag van de maand ook de laatste dag is van het dienstverband. Zo worden discussies voorkomen of de eerste dag van de opvolgende maand nu wel of niet als einddatum gezien moet worden, zoals het geval is in onderhavige zaak. Volgens A-G Hartlief in zijn conclusie bij deze beschikking ligt het einde van de arbeidsovereenkomst tussen 28 februari 23:59:59 en 1 maart 0:00:00. Hij gebruikt terecht niet het verwarrende en niet bestaande 28 februari 24:00 dat immers 1 maart 0:00 is. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Rb. Midden-Nederland 31 maart 2016, «JAR» 2016/101 m.nt. N.T. Dempsey, waar de fax binnenkwam op 1 januari 0:00 en dus te laat.
Art. 7:672 BW noemt als uitzondering afwijking bij schriftelijke overeenkomst of door het gebruik. Zo kan bij cao een andere datum zijn overeengekomen, bijvoorbeeld tegen het einde van een betalingsperiode, die niet maandelijks, maar wekelijks of vierwekelijks is. Voor gebruik zal moeten worden aangesloten bij wat in de betreffende sector gebruikelijk is, wil een afwijking van de laatste dag van de maand slagen. Daarnaast geldt sinds de inwerkingtreding van de Wab voor oproepkrachten een afwijkende, kortere, opzegtermijn, evenals voor werknemers die seizoensarbeid verrichten. Bij opzegging in faillissement ex art. 40 lid 1 Fw geldt een opzegtermijn van maximaal zes weken voor werkgever en voor werknemer. Tot slot is de opzegging tegen het einde van de maand uiteraard ook niet aan de orde bij onverwijlde opzegging op grond van een dringende reden en tijdens de proeftijd.
Uitgangspunt is dat een termijn in maanden afloopt op de datum met hetzelfde dagnummer. Wordt uitspraak gedaan op 20 maart dan is de laatste dag van een beroepstermijn van drie maanden 20 juni. Uit HR 27 november 1981, NJ 79, volgt dat bij 13 februari, 13 mei behoort en niet 15 mei om de twee ‘missende’ dagen van februari te compenseren. Dat heeft tot gevolg dat een maand soms geen (volle) maand is. Zie HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225. Het ging hier om een appeltermijn van drie maanden bij een uitspraak van de kantonrechter op 29 februari 2016. Hof en Hoge Raad oordelen dat de appeltermijn daarmee eindigt op 29 mei 2016 (in casu 30 mei op grond van de Algemene Termijnenwet). Deze uitspraak is ook in lijn met de European Convention on the Calculation of Time-Limits. Indien de overeenkomstige datum na de laatste dag van de maand valt, geldt de laatste dag van de maand als einddatum van de beroepstermijn. Bijvoorbeeld: 31 maart wordt 30 juni.
Met onderhavige uitspraak van de Hoge Raad wordt deze lijn ook bij vervaltermijnen gevolgd. Een opzegging per 28 februari betekent dat de laatste dag van de vervaltermijn valt op 28 mei. Sinds 1 januari 2019 is de Algemene Termijnenwet van toepassing op de vervaltermijnen uit art. 7:686a BW. Valt 28 mei op een zaterdag, dan eindigt de vervaltermijn van drie maanden op maandag 30 mei.
Op de keuze van de Hoge Raad voor 28 mei als laatste dag van de vervaltermijn conform zijn beschikking uit 2017 valt het nodige af te dingen.
De vervaltermijnen uit art. 7:686a BW zijn gekoppeld aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat is in principe niet een willekeurige dag van een maand, zoals bij een rechterlijke uitspraak, maar het einde van de maand. Het ligt voor de doorsneelezer van de wettekst dan voor de hand dat de bijbehorende vervaltermijn eveneens eindigt op de laatste dag van de maand. De keuze van de Hoge Raad levert dan ook niet de gewenste duidelijkheid, maar creëert juist extra onduidelijkheid. De einddatum van een maand is een feit van algemene bekendheid. Alleen bij 28 februari kan onduidelijkheid ontstaan als deze datum in een schrikkeljaar valt. Dat is eens in de vier jaar. De keuze van de Hoge Raad kan zowel bij een vervaltermijn van drie maanden als bij een vervaltermijn van twee maanden, twaalf keer per vier jaar voor onduidelijkheid zorgen. Het gaat dan ieder jaar bij een vervaltermijn van drie maanden om 28 of 29 februari, 30 april en 30 september, en bij een tweemaandentermijn om 28 of 29 februari, 30 juni en 30 november.
Deze strijd met een logische taalkundige uitleg klemt te meer omdat het in de zaak uit 2017 ging om een appeltermijn, terwijl het hier gaat om wettelijke vervaltermijnen in zaken waarin burgers ook in persoon mogen procederen. Van een burger kan niet verwacht worden dat deze op de hoogte is van HR-jurisprudentie die stelt dat op 28 mei een volledige maand is verstreken. Niet iedereen komt op het idee dat bij “drie volle kalendermaanden” mei evenveel dagen telt als de maand februari (HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225, r.o. 3.4.3.).
Bovendien is de gekozen uitleg niet consistent met die bij andere arbeidsrechtelijke vervaltermijnen. Zo moet het einde van een arbeidsovereenkomst die van rechtswege eindigt op 28 februari uiterlijk 31 januari worden aangezegd, niet 28 januari.
Tot slot pleit A-G Wesseling-van Gent er terecht voor dat als de laatste dag van de maand wordt gekozen als de maand minder dagen telt, dit in spiegelbeeld ook zou moeten gebeuren als de maand meer dagen telt (Conclusie A-G 12 mei 2017, ECLI:NL:PHR:2017:419, 2.23).
De Hoge Raad ‘kiest’ met zijn uitspraak voor eenduidigheid, maar veroorzaakt daarmee juist extra verwarring, omdat hij er geen rekening mee houdt dat de vervaltermijnen uit art. 7:686a BW zijn gekoppeld aan het einde van de arbeidsovereenkomst. Dat is volgens wettelijk voorschrift in principe de laatste dag van de maand, ongeacht het dagnummer. Daar komt bij dat de vervaltermijnen in het arbeidsrecht al zeer kort zijn en de uitleg van de Hoge Raad met name werknemers zal treffen, zeker werknemers die in persoon procederen.
On Monday 4 November 2024, Russell Advocaten Russell Advocaten will host a seminar on Dutch labour law for diplomats, consular agents, and administrative staff from Embassies and Consulates in collaboration with Diplomat Magazine.
On Wednesday 2 October 2024, Jan Dop will be one of the members of the panel that will present timely labor and employment law issues to Primerus clients.
On Tuesday 24 September 2024, Reinier Russell and Jan Dop will speak at the Technical Meeting of PAiE, the organisation of professional accountants in Europe.
Per 1 januari 2025 gaat de Belastingdienst de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA) handhaven. Wat zijn de gevolgen hiervan voor opdrachtgevers en zzp’ers?
Our longstanding partner Diplomatic Magazine has interviewed our employment law and diplomatic missions expert Jan Dop on the relevance of Dutch employment law for Embassies and Consulates in the Netherlands.
De hoogte van het wettelijk minimumuurloon verandert ieder half jaar. Wat zijn de nieuwe bedragen per 1 juli 2024?